Feestelijke opening van de archeoscoop, juli 2019

Mottekasteel

De vroegste vorm van kasteel Develstein is in nevelen gehuld. Mogelijk is de oudste fase een mottekasteeltje geweest. Enkele restanten van een mogelijk ronde gracht die gevonden zijn tijdens het proefsleufonderzoek geven aanwijzingen in deze richting.

Mogelijk was dit de heuvel van heer Lieve ofwel de Lieverhille die volgens de overlevering in 1332 werd afgevlakt om plaats te maken voor een nieuw kasteel: Develstein.

Veel meer is er niet bekend over het kasteel van voor de 14e eeuw. Mogelijk had de motte er in deze tijd nog steeds gestaan als er niet in de eerste helft van de 14 eeuw een ramp was gebeurd.

Overstroming van de Zwijndrechtse waard

Rond 1318 brak de ringdijk van de Zwijndrechtse Waard door en stroomde de Waard vol met water. Daardoor werd de Waard “rijdende” dat wil zeggen dat het gebied blootstond aan eb en vloed en dus niet (meer) droog was. De graaf van Holland, Willem III vond dat een groot probleem. Het gebied lag heel strategisch tussen alle grote rivieren en tegenover de belangrijkste handelsstad van Holland, Dordrecht.

De graaf van Holland had geluk want de eigenaar, de Paulusabdij te Utrecht, wilde van de Zwijndrechtse Waard af. Het gebied bracht geen geld meer op, omdat er niets meer verbouwd kon worden. Herdijking was een project dat de financiële mogelijkheden van de abdij ver te boven ging.

Afdammen en opnieuw verdelen

Zodoende kreeg de graaf in 1323 de Zwijndrechtse Waard in erfpacht. Begonnen werd met het afdammen van de riviertjes de Waal en de Devel. Toen deze werkzaamheden rond 1332 eindelijk waren afgerond, werd er een commissie samengesteld die de nieuw uit te geven gronden moest verdelen. Als eerste werden verschillende landmeters erop uitgestuurd om de Waard “eerlijk” te verdelen en daarna kon de inschrijving beginnen. Al naar gelang het bedrag dat men inlegde, kreeg men 1/8 of 1/16 deel van het gebied in leen. Daarnaast werden de minst vruchtbare gronden, de Volgerlanden, evenredig verdeeld.

Hoekse en Kabeljauwse twisten

In 1351 werden de Hoeken verslagen door de Kabeljauwen. De Hoekse Van Duvenvoorde moest vluchten naar Brussel en al zijn Hollandse bezittingen werden verbeurd verklaard. Ook Develstein werd onteigend en aan de Kabeljauw Ricoud van Brakel gegeven. Deze was van adel en schepen van Dordrecht. Jarenlang bleef het kasteel in bezit van de familie van Brakel totdat Willem van Brakel (een nazaat van Ricoud) in 1490 overleed. Develstein werd toen door aankoop eigendom van Johan Duyck, Heer van Wieldrecht. Toen deze in 1497 overleed, werd zijn jongste zuster Margaretha, getrouwd met Hendrik Van Diemen, eigenaresse van het kasteel. Het geslacht Van Diemen is tot na het begin van de tachtigjarige oorlog eigenaar van Develstein geweest, tot zaterdag 14 juni 1572.

Develstein in zijn Middeleeuwse vorm
Develstein in zijn Middeleeuwse vorm. Tekening Aert Schouman. Collectie Erfgoedcentrum DiEP, Dordrecht

Verwoesting door de Spanjaarden

De graaf Van Bossu had begin april 1572 geprobeerd om de Watergeuzen, die op 1 april Den Briel hadden veroverd, weer uit die stad te verjagen. Dit mislukte echter doordat de Brielse stadstimmerman, door het openhakken van een sluis, de omgeving onder water zette.

Ondertussen waren de Spaanse schepen in brand gestoken waarop Bossu en zijn soldaten overhaast over land moesten vluchten. Ze vluchtten, naar Dordt waar zij ‘nat en bemodderd’ voor de poort verschenen. Dordtse burgers verhinderden echter dat de Spanjaarden werden binnengelaten, waarop Bossu, na het uiten van vele bedreigingen, toch maar besloot om verder te trekken. Die tocht liep blijkbaar grotendeels over land, langs Develstein, dat door de woedende Spanjaarden in brand werd gestoken. Waarschijnlijk was het door de bewoners verlaten kasteel op dat moment reeds bezet door Spaanse soldaten, die nu echter op bevel van Bossu mee moesten naar Rotterdam. Door het afbranden van Develstein werd voorkomen dat het kasteel een bolwerk zou worden van de Watergeuzen. De Spaanse woede was echter nog niet bekoeld. Rotterdam, dat op 9 april zijn poorten wel opende, werd geplunderd en vele inwoners gedood. In diezelfde maand, waarschijnlijk in juni, werd ook het nabij gelegen klooster Eemstein door anti-katholieke Geuzen in de as gelegd. De brandstichters werden achterna gezeten door Spaanse soldaten. De Spanjaarden werden echter zo hevig beschoten door Dordtse schepen, dat zij uiteindelijk moesten vluchten naar Rotterdam, dat nog steeds in Spaanse handen was.

Willem van Beveren: herbouw tot lustoord

Na de brand stond alleen nog de oude gewelfde traptoren overeind, plus enkele dikke muren aan de noordoostkant, waaraan het legendarische walvisbot hing. De geblakerde ruïne heeft zo’n 22 jaren troosteloos aan de Devel gestaan, als herinnering aan een roemrijk verleden. In 1594 verkochten de erfgenamen van Willem van Diemen de muurresten van Develstein met de erbij behorende grond, groot 15 morgen en 225 roeden, aan Willem van Beveren, rentmeester van Zuid-Holland en burgemeester van Dordt. Hij was de oudste zoon van Cornelis Pietersz van Beveren, het raadslid dat in 1572, samen met de burgemeester van Dordt, aan Bossu moest gaan vertellen dat deze niet welkom was in de stad. Daarnaast is deze Cornelis van Beveren waarschijnlijk betrokken geweest bij de eerste vrije Statenvergadering in Dordrecht. 

Willem van Beveren (1556-1631) kocht Develstein als een vrij goed. De vroegere leenhorigheid was blijkbaar door de vorige eigenaar ‘afgekocht’. In 1593 had hij ook al de nabijgelegen heerlijkheid Strevelshoek verworven, zodat deze Dordtse regent zich trots heer van Strevelshoek mocht noemen. Van Beveren wilde in de Zwijndrechtse Waard, met zijn landelijke rust en genoegens, een buitenplaats aanleggen, waar hij de drukte van de stad kon ontvluchten. Vandaar dat hij zijn oog had laten vallen op de oude ruïne met diens rijke historie, die de nieuwe eigenaar extra glans en status bood. Ook het aan Develstein verbonden exclusieve recht om zwanen in de Devel te mogen houden, verhoogde het aanzien. Van Beveren herbouwde de helft van het oorspronkelijke Develstein; het voorste en achterste paviljoen en de oude traptoren met de kelder daaronder. De oude gracht liet hij uitbaggeren tot 50 voet breed. Dat het eerdere kasteel groter was geweest, bleek later, toen men in de vijver achter het kasteel oude fundamenten aantrof. De befaamde historieschrijver Jacob van der Eyck beschrijft in zijn boek uit 1620, dat Willem van Beveren ook de oude boomgaard en de singels opknapte en een boerderij naast het kasteel liet bouwen. Verder legde hij langs de singels een nieuwe boomgaard aan, met fraaie beplanting en doorsneden met lanen. Voor het planten van deze nieuwe boomgaard kreeg Van Beveren op 19 oktober 1595 de vereiste toestemming van de dijkgraaf en de heemraden van de Zwijndrechtse Waard.

Het beroemde Walvisbot

Op de voorgevel van het kasteel boven één van de ramen hing een rib van een walvis. Volgens de overlevering spoelde in november 1334 tijdens een hevige storm een walvis aan bij het net gebouwde kasteel Develstein. Omdat de dijken van de net bedijkte Zwijndrechtse Waard door deze storm doorbraken, kon deze walvis aanspoelen bij Develstein. Walvisvlees werd in de middeleeuwen als een lekkernij gezien, die vooral door de adel werd gegeten. De toenmalige eigenaar Willem van Duvenvoorde zal een net aangespoelde walvis dan ook direct geclaimd hebben en laten opdienen. Eén rib werd opgehangen aan de kasteelmuur, terwijl een schouderblad werd geschonken aan de kerk van Heer Oudelandsambacht. Daar zou dit blad in de 18eeeuw nog gezien zijn. Op het schouderblad stond de vermelding dat het afkomstig was van een walvis die 62 voet groot was. Het rib werd door kasteelbewoner Adam van Broeckhuysen in 1741 getekend. Het is tot aan de 19eeeuw aan de kasteelmuur blijven hangen. Als laatste werd het afgebeeld op een schilderij van A.J. Offermans. Overigens is het ook mogelijk dat de boven beschreven botten pas in de 17eeeuw op het kasteel en de kerk terecht zijn gekomen. In die periode bloeide de Dordrechtse walvisvaart. Veel bemanningsleden van de walvisvaarders woonden toen in Zwijndrecht en omving om de hoge Dordtse belastingen te omzeilen.
In onderstaand artikel uit het AD wordt het gebruik van het Walvisbot verder uitgediept.
 
 
AD 29-12-2016
Visbot maande hoge heren
Toen en nu
Ooit hing op de gevel van tientallen stadhuizen een enorm bot van een walvis. Het moest de bestuurders waarschuwen voor dreigende volkswoede. Wordt het tijd deze traditie in ere te herstellen?
Jeroen de Valk 29-12-16
 
Uit de grote aanhang van Donald Trump en Geert Wilders blijkt: er gaapt een – al dan niet denkbeeldige – kloof tussen de reguliere politiek en ‘het volk’. Voor hun aanhangers is een populist verre te prefereren boven een doorsnee politicus. Zelfs als hij – zoals Trump – van alles roept om hogerop te komen, om dat grotendeels na de verkiezingen te herroepen. Of als hij – zoals Wilders in 2012 – uit het ‘gedoogkabinet’ stapt zodra er écht moet worden geregeerd. 
 
De genoemde kloof lijkt iets van recente datum. In de zeventiende eeuw werden bestuurders echter al gewaarschuwd: pas op voor het volk! De macht van de gewone man werd hen dagelijks ingepeperd middels een walvisbeen dat aan de gevel van het stadhuis was bevestigd. 
 
Stadhuiscomplex
Dat is onder meer te zien op een schilderij van Joost Cornelisz. Droochsloot uit 1631, met daarop de  westzijde van de Hof. De panden daar vormden samen het toenmalige stadhuiscomplex. In het middelste huis werd door de burgemeester en de schepenen recht gesproken, want dat was ook een taak van het stadsbestuur. Op deze ‘rechtbank’ hangt een ruim vier meter lang, licht gekromd voorwerp dat horizontaal aan de gevel is bevestigd. Het schilderij is in bezit van Museum Flehite. 
 
,,Het is een fragment van een walviskaak, meegenomen van de wateren bij Groenland of aangespoeld aan de Nederlandse kust”, zegt Ayolt Brongers, kenner van de Amersfoortse geschiedenis. ,,Het symboliseerde de kracht en macht van het volk. Dat volk bestond uit eenvoudige lieden die weinig opleiding hadden genoten. Maar ze slaagden er wél in om een walvis te vangen. Die klus vereiste moed en kennis. Een walvis hoefde maar één klap met zijn staart te geven en je schip kapseisde.”
 
Brongers komt tot deze metafoor in zijn boekje Walvissen en Stadhuizen (1995). ,,Die walvisbeenderen waren in de zeventiende eeuw te zien op wel twintig stadhuizen in Nederland. Dat intrigeerde mij. Er was eigenlijk niets over geschreven. Ik ben het gaan onderzoeken; het bleek dat de walvisvangst vanuit Nederland goed op gang was gekomen in die tijd en dat walvissen veelal als helse monsters werden gezien.” 
 
Dichter Jacob Cats (1577 – 1660) legde in zijn tijd al het verband tussen de walvis en de macht van het volk. Hij peperde de lezer in dat alles teniet kan worden gedaan door ‘gewelt en groote kracht’, ’ten sy dat wijsheyt voor en nae / ten sy beleydt te roerei stae?’ Deze laatste regels zeggen in feite: zowel vóór als ná een bestuursdaad zijn wijsheid en beleid nodig.  Die waren ook noodzakelijk bij de walvisvangst. Brongers: ,,Er was een moederschip dat een kleiner vangstschip aanvoerde. Van daaruit moest de walvis worden bedwongen. Dat diende met veel tact te gebeuren. Ook als de walvis zich al leek te hebben overgegeven, kon die nog een enorme mep uitdelen met zijn staart. Daarmee gingen het vangstschip én de bemanning ten onder in het ijskoude water. Dat maakte de walvis net zo onvoorspelbaar als het volk.”

Willem van Beveren
Willem van Beveren (1556 – 1631), schilderij, 1620. Foto Iconografisch Bureau/ RKD, Den Haag

Voorname gasten

Door de inspanningen van Willem van Beveren werd Develstein een fraai lustoord, waar de kasteelheer zijn voorname gasten in passende stijl kon ontvangen om te musiceren, te dichten of over kunst te spreken. G.D.J. Schotel, die in 1840 een uitvoerige verhandeling schreef over Develstein, veronderstelde dat op Develstein onder andere te gast geweest zijn de muzikale Cornelia Blanckenburgh, de geestige Maria de Witt, de schrandere Anna van Blockland, de kunstzinnige Catharina en haar zuster Wilhelmina Oems, de theoloog Nicolaas Colvius, de literaire Johan van Someren en de geleerde Johannes van Beverwijck. Ook de befaamde schilder Aelbert Cuyp vertoefde wellicht zo nu en dan op het kasteel; als gast, maar misschien ook om de zeven dochters van Van Beveren, volgens de gewoonte van die tijd, te onderwijzen in de schilderkunst.

Cornelis van Beveren

Willem van Beveren overleed in 1631. Zijn weduwe Emerentia van den Eynde overleed een jaar later en werd naast hem te ruste gelegd in de nog steeds bestaande familiekapel in de Dordtse Augustijnenkerk. Hun oudste zoon Cornelis volgde zijn vader op, niet alleen in veel bestuurlijke functies, maar ook als heer van Develstein. Ongetwijfeld zullen ook veel van Cornelis van Beverens vrienden aan de gastvrije tafel van het kasteel zijn genood. De opsomming die Schotel in zijn verhandeling geeft, bevat beroemde namen als de dichter Jacob Cats, tevens raadpensionaris van Dordt; de rechtsgeleerde Hugo de Groot; de schilder Samuel van Hoogstraten, die evenals Aelbert Cuyp ook een leerling van Rembrandt was; Jacob de Witt, penningmeester van de Dordtse synode en de vader van de in Den Haag vermoorde Johan en Cornelis, alsmede de historieschrijver Jacob van der Eyck, die zijn boek over Zuid-Holland aan Van Beveren opdroeg. Wellicht dat ook de veelzijdige Dordtse dichteres Margaretha van Godewijck op Develstein haar gedichten heeft voorgedragen, klavecimbel gespeeld en liederen gezongen.

Johan en Willem van Beveren

Cornelis van Beveren overleed op 17 augustus 1663. Zijn zoon Johan, een krijgsman, werd eigenaar van het kasteeltje. Hij woonde er echter niet. Het kasteel werd bewoond door zijn broer Willem, die gehuwd was met Cornelia Schaap. De weduwe van Johan, Maria Sweers de Weerd, nam omstreeks 1677 haar intrek op Develstein, enkele jaren nadat haar echtgenoot was overleden. Zij bewoonde het kasteeltje tot haar overlijden in 1711, waarna het gezamenlijk eigendom werd van haar zes nog in leven zijnde kinderen.

Historicus Adam van Broekhuijsen

Onder de kinderen van Maria Sweer de Weerd bevond zich ook Justina Elisabeth van Beveren, die in 1680 was gehuwd met Jan van Broeckhuijsen.

Van Broeckhuijsen was een verdienstelijk krijgsman die in 1692 bij Steenkerken was gesneuveld. Justina liet bij haar overlijden in 1729 twee kinderen achter, Adam en Godelive. Adam, de oudste, in 1682 geboren zoon, erfde uiteindelijk Develstein, nadat de vroegere gezamenlijke eigenaren, zijn moeder, zijn ooms en tantes, allen waren overleden. Als bewoner van Develstein legde hij grote belangstelling aan de dag voor zijn kasteel, dat hij uitvoerig beschreef en tekende. Historicus Adam van Broeckhuijsen had, evenals zijn vader een militaire functie. Hij klom op tot luitenant-kolonel en kapitein van een compagnie gardes te voet. Hij nam deel aan diverse veldslagen tegen de Fransen, waaronder die te Malplaquet in 1709. Naast krijgsman was hij ook dichter, miniatuurschilder, historiekenner, mechanicus, natuurkundige en vestingbouwkundige.

In 1741 voltooide Van Broeckhuijsen een eigenhandig, op dunperkamenten bladen geschreven boekwerk, waarin hij de historie van het kasteel beschreef. Daarnaast maakte hij fraai gekleurde tekeningen van elke gevel van Develstein en ook een plattegrond van iedere verdieping. De precisie waarmee Adam van Broeckhuijsen de gevels en de plattegronden van Develstein tekende, was ongetwijfeld te danken aan zijn deskundigheid en bedrevenheid als vestingbouwkundige.

Het verval van het kasteel

Adam van Broeckhuijsen overleed in 1748. Develstein ging daarna over in de handen van diverse familieleden, die echter geen of weinig interesse hadden in het kasteel. Het gebouw verviel steeds meer tot een ruïne, iets wat door verschillende kunstenaars mooi is vastgelegd.

Kasteel Develstein in verval
Kasteel Develstein in verval. Tekening in potlood door A. van der Koogh. Begin 19e eeuw. Collectie erfgoedcentrum DiEP, Dordrecht

Uiteindelijk werd eind 1823 en begin 1824 het slot vrijwel geheel gesloopt. In 1825 werden de laatste resten van het kasteel openbaar verkocht en was er behalve het eilandje en de boerderij niets meer dat restte van Develstein.

De boerderij die bij het kasteel hoorde bleef staan en werd eerst bewoond door pachters en later door eigenaren, totdat deze in 1969 werd afgebroken voor de bouw van het Develstein College. Het kasteeleilandje werd een pauzeplek voor leerlingen.